Enge man in bosjes grootste angst van ouders

  • Door Mieske van Eck

Het lijkt in 1941 een uitkomst dat de 13-jarige Rotterdamse Annie Remken na de bombardementen op haar stad in de Oisterwijkse natuur kan aansterken. Maar zij eindigt met dichtgeknepen keel in een bosje. Een 35-jarige man wordt daags erna opgepakt. Zijn gangen worden nauwgezet nagegaan. Voor de ouders is er minder aandacht. Een rechtszaak en twee hoger beroepen later krijgt de man vijftien jaar cel voor het wurgen van Annie. Het doden van de 11-jarige Marietje Pagie, eerder dat jaar, blijft hij ontkennen. Na zijn vervroegde vrijlating in 1955 gaat het weer mis. In 1960 bekent hij het wurgen van Hansje Hermans uit Sevenum.

Hij knijpt en knijpt en knijpt en knijpt. Ze biedt al lang geen weerstand meer. Eindelijk laat hij los. Op zijn knieën grabbelt hij haar verspreid liggende kleren bijeen, vouwt ze op en bedekt haar lichaam er mee. De gummilaarzen bovenop. Zijn voeten zijn nat, zijn sokken en schoenen doorweekt. Hij schrikt op van de stemmen van voorbij lopende mensen en trekt zich verder terug in het bos. Later komt hij wel terug om haar lichaam te begraven, zijn sporen te verbergen en zijn rijwiel op te halen. Dan begint hij te lopen. Zijn fiets blijft achter tegen een bos sprokkelhout. Het pakje brood dat hij ’s middags van zijn kostjuffrouw heeft meegekregen zit nog onder de snelbinders.

Op 30 augustus 1941 eindigt door verstikking het leven van de dertienjarige Annie Remken uit Rotterdam in het bos langs de Fransebaan in Oisterwijk. Naar de dader hoeft de politie niet lang te zoeken. De volgende dag plukt zij de 35-jarige metaalarbeider Theodorus van Berkel van zijn bed. De politie verdenkt hem al van de verdwijning van de elfjarige Marietje Pagie, die sinds 15 augustus zoek is. Haar ondiep in het bos begraven lichaam wordt dik twee maanden later gevonden. Van Berkel blijft de schuld aan haar dood hardnekkig ontkennen, evenals die aan Annie Remken. Tijdens het politieonderzoek blijkt dat hij in de Verenigde Staten een straf van vijftien jaar kreeg voor verkrachting. Hij was met zijn ouders naar de VS geëmigreerd, die verzuimden voor hem het Amerikaanse staatsburgerschap aan te vragen. Na zijn straf werd hij uitgewezen naar Nederland, want mogelijk door de onzekere tijd vlak voor en tijdens de oorlog is er weinig aandacht voor het gevaar dat hij kan opleveren.

Levensgevaarlijke psychopaat
Hardnekkig, geduldig en knap speurwerk – dna-onderzoek is er dan nog niet – leiden uiteindelijk tot een veroordeling wegens doodslag op Annie Remken, die in hoger beroep twee maal bevestigd wordt, het laatst in 1944. Blijkbaar vrezen de rechters niet dat hij nog eens in de fout gaat. Na het uitzitten van een deel van zijn straf komt hij in 1955 voorwaardelijk vrij. Hij verhuist in 1959 naar Noord-Limburg, waar hij op 11 september in Sevenum de 11-jarige Hansje Hermans misbruikt en wurgt. Psychiaters herkennen nu wel in hem een levensgevaarlijke psychopaat. Opnieuw krijgt hij vijftien jaar, maar daarna volgt ter beschikking stelling aan de regering (tbr). Het doden van Marietje Pagie bekent Van Berkel pas vele jaren later. Hij overlijdt in 1982.

In het bijna 820 pagina’s tellende dossier dat nu bij het BHIC in Den Bosch ligt valt verder niets te lezen over hoe het verder gaat met het gezin Remken. Over hoe Van Berkel tot zijn daden gekomen is, blijft de lezer van het dossier ook in het ongewisse. De verslagen van de psychiater ontbreken, de vroegste politieverhoren zijn (deels) verloren gegaan en pleidooien van advocaten zitten er niet in. Wel blijkt uit de stukken dat de vader van Theo van Berkel een vechtersbaas was. Zijn strafblad vermeldt bedelarij, een reeks mishandelingen, dierenmishandeling, huisvredebreuk en vernieling in Nederland en Duitsland. Wat dat voor de ontwikkeling van Theo betekent blijft duister.

Terug naar 1941. Het is oorlog. Zorgen stapelen zich op. In Rotterdam probeert de bevolking zich zo goed als het gaat te redden na het bombardement dat de stad trof op 14 mei 1940. Aan veel is gebrek. Geen wonder dat het kantoorbediende Willem Remken en zijn vrouw Hermine een uitkomst lijkt als hun zoontje en dochter in augustus 1941 een maand op vakantie kunnen om aan te sterken in de gezonde lucht van het landelijke Oisterwijk. Het loopt allemaal anders.

Op de dag dat de ouders hun kinderen komen halen om terug te keren naar huis is Annie, die vooruit is gefietst, ineens spoorloos. Vrijwel onmiddellijk gaan de politie en mannen uit de buurt op zoek. Als vader Remken mee wil, sturen ze hem naar zijn vrouw. Het bespaart hem de pijnlijke vondst van het lichaam van zijn gewurgde dochter – ze ligt in een bosje op nog geen vijftien meter van de weg waar hij eerder met zijn vrouw is langsgelopen – maar berooft hem ook van de troost dat hij zelf alles heeft gedaan om Annie te vinden.
De volgende dag al houdt de politie Theo van Berkel aan. Het is het begin van een voor de ouders lange lijdensweg van politieonderzoek, verhoren van vele getuigen, een rechtszaak en twee maal hoger beroep.

Slachtofferhulp is weinig ontwikkeld in die jaren, temeer daar mensen in die oorlogstijd zo veel meer aan hun hoofd hebben dan de rouw van twee ouders. Enkele brieven in het dossier laten zien hoe machteloos en verdrietig zij zich gevoeld moeten hebben. Op 12 augustus 1943, bijna twee jaar na de dood van Annie, schrijft Hermine Remken in een onberispelijk handschrift aan de officier van justitie in Breda. “Weledelgestrenge Heer. Met dit schrijven wilde ik Uedele vragen of de rechtszaak betreffende het tragisch overlijden van ons geliefd dochtertje Annie al geëindigd is. Mocht dit zo zijn dan zou ik nog graag eenige kledingstukken in mijn bezit terug hebben, mits deze absoluut niet meer als bewijsstukken behoeven te dienen. Uedele bij voorbaat beleefd dankend, Hoogachtend Mevrouw H. Remken-de Cloet.” Op 12 september herhaalt zij haar verzoek, omdat zij op haar eerste brief geen antwoord heeft gehad.



In Godsnaam
Op 15 september schrijft de vader aan de procureur-generaal van het gerechtshof in Den Bosch. Hij heeft van zijn vrouw gehoord dat zij om de kleren heeft gevraagd en maakt zich ongerust. “Van haar verzoek wist ik niets van. Ik heb met haar gesproken om de zaak toch maar te laten rusten, maar kan haar er niet toe afbrengen. Meermalen heeft mijn vrouw er over gesproken dat het haar bevreemde niet eenig bericht daaromtrent te mogen ontvangen. Ik heb dit tot nog toe kunnen motiveren, dat de zaak nog loopende was. Nu ze erop staat en indien mogelijk wordt toegestaan, zou ik u willen verzoeken niet alles in aanmerking te doen komen. Daar ik in Breda eens de kleeding heb gezien en de toestand waarin zij verkeerde, zou ik u willen vragen alleen de Laarzen en Wollenvestje ons te doen toekomen en het andere te willen doen vernietigen. Het schijnt een verlangen van mijn vrouw te zijn iets van haar terug te zien. Er gaat ook geen dag voorbij waarop wij niet over haar spreken, of in gedachten ons vreeselijk gebeuren voelen. Ik weet dat er bij het zien van haar weer zeer pijnlijke oogenblikken zullen aanbreken, maar ja in Godsnaam.”

Diezelfde dag antwoordt de procureur van het gerechtshof aan mevrouw Remken dat haar verzoek nog niet kan worden ingewilligd. “De veroordeelde heeft cassatie aangeteekend. De zaak is nog niet door den Hoogen Raad der Nederlanden afgehandeld. Zoodra dit het geval zal zijn, zal voor teruggave worden zorggedragen.” Hebben de brieven elkaar gekruist? Of Hermine Remken ooit iets van de kleren van haar dochtertje heeft terug gezien is onbekend. Justitie is zeker in die tijd meer bekwaam in opsporing en vergelding dan in troost en verwerking. Het zal nog lang duren eer slachtoffers of hun familie het woord mogen voeren in de rechtszaal.

Tot op de dag van vandaag blijft de samenleving worstelen met plegers van seksueel geweld en hun bestraffing en behandeling. Wel is er meer oog en zorg voor de slachtoffers en of hun nabestaanden.In 1960 lijkt het tij voor slachtoffers te keren. Engelina Dommeck-van Gemert, een journaliste en moeder van drie kinderen uit Venlo neemt het in 1960 voor ze op. Zij is zo verontrust over de moord op Hansje Hermans en het volgens haar toenemend geweld tegen kinderen door ‘loslopende psychopaten’ dat zij een actie begint. Die brengt een golf van angst en boosheid teweeg en bevestigt het beeld van de ‘klassieke kinderlokker’. De politie verspreidt geïllustreerde vouwbladen met waarschuwende tekst. “Speel niet op eenzame zandvlakten, niet alleen in het duister op straat, ga niet met een ‘oom’ mee, die je een snoepje aanbiedt.”

Castratie of doodstraf
De roep om castratie of doodstraf klinkt alom. Dommeck overhandigt op 30 november 1960 ruim 5.000 handtekeningen aan minister van justitie A.C.W. Beerman. Ze krijgt brede bijval in binnen- en buitenland en kranten en tijdschriften volgen haar op de voet.

Dommeck meent, dat de straffen voor psychopaten afschrikwekkender moeten worden. Ze pleit voor een medische ingreep (castratie), zoals in Denemarken. Maar castratie komt ook in Nederland voor, zij het op beperkte schaal en slechts tot 1970. Voor levenslang toezicht op deze mensen voelt de minister niet. Zij moeten volgens hem de kans krijgen in de gewone maatschappij terug te keren. Wijzend op een foto op het bureau van de minister vraagt Dommeck hem hoe hij erover zou denken, als een van zijn eigen kinderen dit lot zou treffen. Het lijkt geen invloed te hebben op het beleid van Beerman.

Seksueel misbruik van hun kinderen is nog steeds een grote angst van ouders. In de meeste gevallen gebeurt het misbruik door bekenden. Toch brengt de enge man in de bosjes de gemoederen waarschijnlijk nog het meest in beroering. De zaken tegen Van Berkel en vorig jaar tegen Jos B., die is veroordeeld voor de dood van Nicky Verstappen, laten zien dat de angst niet altijd ongegrond is. Wel is er voor de slachtoffers en hun nabestaanden meer aandacht dan ooit.

Bron: 1708 (Aanvulling Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 1839-1979) 1 1943, nr 2497

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *